Mijn hakken tikken op de vloertegels als ik door de gang naar voren loop. Ik vraag me af of mijn zorgvuldig uitgekozen zwarte kleedje toch niet te strak om mijn lijf gewikkeld zit. Ik voel hun ogen. Ik pas hier niet meer. Iedereen hier wacht al een uur. Op tijd gekomen om een plaatsje te bemachtigen. Het is jaren geleden dat deze kerk nog zo vol gezeten heeft voor een begrafenis. Voor eender welke gelegenheid. Buiten regelt de politie het verkeer. Er is meer volk komen opdagen dan dit dorp aankan.

Verspreid doorheen de kerk staan grote posters met het Onze Vader. Ik vraag me af voor wie ze bedoeld zijn. Dementerende ouderen? Of de jeugd die nog nooit een voet in een kerk gezet heeft? Er zijn een paar woorden aangepast sinds het er bij mij ingedrild is. Moderner klinkt het in ieder geval niet. Het Weesgegroet Maria heeft me altijd meer gelegen. Minder patriarchaal.

Ik zet me naast mijn moeder, op de tweede rij linksvoor. De voorste rij is vrijgehouden voor de echtgenoot, zonen en kleinzonen van mijn overleden tante. En het liefje van de oudste kleinzoon. Want ook zij heeft verdriet. Mijn moeder is maar een zus. Tweederangs familie. Ook gisteren op de begroeting, werd ze door 80% van de mensen genegeerd. Zussen hoeven niet gecondoleerd te worden.

Als de kist naar voor gedragen wordt, klinkt het requiem door de speakers. De drie pastoors, die voor de gelegenheid allemaal van dienst zijn, zingen mee, met een fractie van een seconde vertraging. Dit is zowat het enige waar kerken goed voor zijn. Muziek. Gezangen. Het is er ook mooier dan ik me herinner uit mijn jeugd. Kleurrijker. Helemaal vooraan pronkt nog steeds het oudste glasraam van België.

Elke keer we moeten rechtstaan, doet de begrafenisbediende teken als een dirigent. Waarschijnlijk omdat hij beseft dat de helft van de aanwezigen überhaupt niet meer weet dat je tijdens een mis moet rechtstaan, laat staan op welk moment. Ook nu voel ik me bekeken. Er zijn zoveel mensen, dat ook de zijbeuken zijn volgepropt. Ze hebben het beste zicht op de rouwende familie.

Er wordt twee keer een “offer” verwacht. Het getinkel irriteert me. De eerste keer komen ze rond met rieten mandjes op een stok. Zo kunnen ze zeker iedere gulle hand bereiken. De pastoors verpozen in hun stoelen van rood velours en kijken toe. Het is jaren geleden dat er nog zoveel volk in deze kerk heeft gezeten.

Het tweede “offer” wordt verwacht bij de laatste groet. In ruil voor het voorrecht de kist aan te mogen raken en een bidprentje te mogen ontvangen, wordt opnieuw getinkeld. Ik heb geen behoefte om de kist aan te raken. Het voelt geveinsd.  Het prentje wil ik wel. Dat is echt. Gemaakt door haar zoon, tijdens een van zijn vele slapeloze nachten sinds. Terwijl ik kijk hoe rij na rij de kist gaat aanraken dringen de tonen van het orgel mijn hoofd binnen. Ik herken ze. Ik graaf in mijn hoofd tot ik het Adagio van Albinoni opdiep. Ik maak een aantekening op mijn smartphone om er later nog eens naar te luisteren. Als ik het voor mij alleen heb.

Ook de communie sla ik over. Ik maak deel uit van de grote groep zondaars. Net als mijn moeder en haar andere, nog levende zus langs me op de tweede rij. Net als mijn eigen broers. Hoeveel van de mensen die naar voor gaan om het lichaam van Christus op hun tong te laten smelten, zouden dat enkel doen omdat ze de ballen niet hebben om te blijven zitten. Omdat ze van niets overtuigd zijn en dan maar doen wat de rest doet. Die enkele die wel met hart en ziel ter communie, haal je er zo uit. Ze kijken anders. Ze wandelen anders.

Ergens wou ik dat ik dat ook had. Dat ik ergens in kon geloven. Je moet heel sterk zijn om door het leven te gaan, wetende – denkende – dat er niets is. Geen betekenis. Niets dat erna komt. Zeker op een moment als dit. Je moet sterk zijn om het besef te dragen dat je fundamenteel alleen op deze wereld bent. Ik snap waarom mensen naar religie grijpen. Of naar alcohol. Of zelfmoord.

De drie pastoors verzamelen zich rond de kist. Ze branden kaarsen. Ze besprenkelen de kist met wijwater. Ze zwieren wierook naar kist. Vuur, water en wind. Strooi er nog een handvol zout over en je hebt een paganistisch ritueel. Een alternatief antwoord op dezelfde vraag. Net als de yogamat voor de hipster. De celebrity voor het seculiere plebs. Ik zie alleen parallellen en patronen. Het vierde element zal niet komen voor mijn tante. Ze wordt niet begraven onder de grond, maar krijgt een plaats enkele verdiepingen hoog.

Als de kist naar buiten gedragen is en de massa gebogen heeft als laatste groet, keren we ons om en slingeren in stoet naar de koffiekoeken en pistolets. Op een tocht die maar tien minuten zou mogen duren moet mijn moeder 4 keer stoppen om op adem te komen. Ik bedenk me dat het niet lang zal duren eer we hier terug zijn. Op de eerste rij.